1924 - Ergens tussen Denver en Colorado Springs
Geschreven door Koen Caris
Kenmerken
Genre & Stijl
Drama/toneelspel, Tragikomedie
Duur
Onbekend
Rollen
Onbekend
Spelers
Onbekend
Rolverdeling
4 vrouwen, 3 mannen
Leeftijd doelgroep
Onbekend
Over deze tekst
Eerste opvoering
Nog geen eerste opvoering
In het kort / Thematiek / Logline
In een klein, al bijna vergeten dorpje komt op een dag een vreemdeling aan. <br />
Iemand uit de grote stad. <br />
Zijn komst wordt niet op prijs gesteld. <br />
Je ziet het aan de mensen. De glazen gaan sneller naar de lippen. <br />
Oud zeer drijft sneller boven. <br />
<br />
‘1924 – Ergens tussen Denver en Colorado Springs’ is een avondvullend stuk over religie, familie, het verdriet, de dood, de drank, de droom en de verdomde hitte. <br />
<br />
Samenvatting
In '1924 - Ergens tussen Denver en Colorado Springs' wordt een klein, al bijna vergeten dorpje opgeschrikt door de komst van een vreemdeling. Iemand uit de grote stad. Een Verteller.
Zijn komst legt de scheuren in het stervende dorpje bloot. De inwoners nemen hem zijn komst niet in dank af. Hun levens zijn niet voor andermans ogen bestemd.
Terwijl Bobbie, de jonge dochter van twee dorpelingen, steeds verder verdwaalt in de verhalen van de Verteller, en in haar dromen over een leven ergens anders, bereiden de dorpelingen zich voor.
Er staat iets te gebeuren.
Je ziet het aan de mensen.
De glazen gaan sneller naar de lippen.
Oud zeer drijft sneller boven.
‘1924 – Ergens tussen Denver en Colorado Springs’ is een teksttheatervoorstelling over religie, familie, het verdriet, de dood, de drank, de droom en de verdomde hitte.
Een avondvullend stuk voor 7 acteurs.
‘Het zijn de slopende dagen van zon en gruis. Binnenkort wordt alles heel, heel erg anders.’
Zijn komst legt de scheuren in het stervende dorpje bloot. De inwoners nemen hem zijn komst niet in dank af. Hun levens zijn niet voor andermans ogen bestemd.
Terwijl Bobbie, de jonge dochter van twee dorpelingen, steeds verder verdwaalt in de verhalen van de Verteller, en in haar dromen over een leven ergens anders, bereiden de dorpelingen zich voor.
Er staat iets te gebeuren.
Je ziet het aan de mensen.
De glazen gaan sneller naar de lippen.
Oud zeer drijft sneller boven.
‘1924 – Ergens tussen Denver en Colorado Springs’ is een teksttheatervoorstelling over religie, familie, het verdriet, de dood, de drank, de droom en de verdomde hitte.
Een avondvullend stuk voor 7 acteurs.
‘Het zijn de slopende dagen van zon en gruis. Binnenkort wordt alles heel, heel erg anders.’
Fragment
PROLOOG
[Het toneelbeeld wordt bepaald door een grote bar van onafgewerkt hout, waar Lazarus aan zit. Daarachter een groot, oplichtend kruis. Houten panelen over de achterwand. Op de achtergrond zingt Janey, de andere personages houden zich stil. De Verteller op, een koffer met zich mee slepend waar zand uit lekt. Lazarus houdt zijn ogen op hem gericht.]
VERTELLER
Er is een stad
Of ja
Stad
Een dorpje.
Ergens tussen Denver en Colorado Springs
Bijna weggeëvolueerd.
Verstopt tussen wuivend graan en onoverbrugbare bergen
maar toch
het ligt er.
Het had een naam ooit
Het moet een naam hebben gehad,
iemand moet ooit een eerste paal het zand in gedwongen hebben
en zich het dorp hebben toegeëigend
maar
de woestijnwind raast over de vlakte hier
en toen de laatste oorspronkelijke korrel zand was weggewaaid
afgebrokkeld was tot niets
leek het onzin om die naam nog te gebruiken
en met het zand is ook de naam vervlogen
Ze noemen het het dorp.
Sommigen noemen het thuis.
Als ze het al iets noemen.
Langs dit dorpje loopt
sinds enkele weken
nog vrijwel ongebruikt
glimmend van verdampend vet
en glanzend in de felle zon
een spoor.
Het slingert achter de houten kerk vandaan,
langs de winkeltjes en vervallen huizen
en verdwijnt tussen de graanvelden
naar een plek die geen van de inwoners van het dorpje echt kent
en waar ze allemaal
zo min mogelijk aan denken.
Iedere derde dag komt er een trein langs
een kleine goederentrein, met één coupe voor reizigers.
Iedere derde dag beginnen de kopjes in het dorpscafé
te trillen, beginnen de honden te blaffen en
Iedere derde dag stapt er niemand uit.
De trein stoomt verder en de kopjes bedaren en voor drie dagen keert de rust terug maar toch
die rails blijven liggen.
Ze blinken je tegemoet als je over straat loopt
’s Nachts glanzen ze, blauwzwart afgestoken tegen de velden
En onwillekeurig gluur je
als je in de buurt bent
In de richting van de kerk
Om te kijken of er misschien
In de verte al een rookpluim te zien is.
Of de kopjes al trillen mogen.
En soms kijk je zelfs de andere kant op
Naar waar het spoor verdwijnt
tussen de graanvelden
om uiteindelijk uit te komen
bij de grote stad.
Dan schud je je hoofd
en vervolg je snel je weg.
En zo hakt
sinds een paar weken
het komen van de trein
De tijd in stukjes.
Je ziet het aan de mensen
Ze bewegen zich sneller, onrustiger
ze haasten zich over straat
de glazen gaan sneller naar de lippen
oud zeer drijft sneller boven
Één keer is er iemand uitgestapt
Heeft iemand zijn koffer op de droge grond laten ploffen, heeft iemand gezien hoe het
stof dat opdwarrelde bleef hangen, verstild, voordat het zich uiteindelijk op zijn schoenen
nestelde, in zijn broek vastbeet, heeft hij de trein nagekeken tot de laatste stoompluim
verdwenen was, totdat het gerinkel ophield, en is hij op zijn koffer gaan zitten
En is hij dan maar de verteller
van het verhaal.
Hij is nu eenmaal hier uitgestapt
en hier
zal iedereen beamen
als je het ze vraagt
kom je niet zo makkelijk weg
als je er eenmaal bent.
Het is 1924.
En binnenkort wordt alles heel, heel erg anders.
[Het toneelbeeld wordt bepaald door een grote bar van onafgewerkt hout, waar Lazarus aan zit. Daarachter een groot, oplichtend kruis. Houten panelen over de achterwand. Op de achtergrond zingt Janey, de andere personages houden zich stil. De Verteller op, een koffer met zich mee slepend waar zand uit lekt. Lazarus houdt zijn ogen op hem gericht.]
VERTELLER
Er is een stad
Of ja
Stad
Een dorpje.
Ergens tussen Denver en Colorado Springs
Bijna weggeëvolueerd.
Verstopt tussen wuivend graan en onoverbrugbare bergen
maar toch
het ligt er.
Het had een naam ooit
Het moet een naam hebben gehad,
iemand moet ooit een eerste paal het zand in gedwongen hebben
en zich het dorp hebben toegeëigend
maar
de woestijnwind raast over de vlakte hier
en toen de laatste oorspronkelijke korrel zand was weggewaaid
afgebrokkeld was tot niets
leek het onzin om die naam nog te gebruiken
en met het zand is ook de naam vervlogen
Ze noemen het het dorp.
Sommigen noemen het thuis.
Als ze het al iets noemen.
Langs dit dorpje loopt
sinds enkele weken
nog vrijwel ongebruikt
glimmend van verdampend vet
en glanzend in de felle zon
een spoor.
Het slingert achter de houten kerk vandaan,
langs de winkeltjes en vervallen huizen
en verdwijnt tussen de graanvelden
naar een plek die geen van de inwoners van het dorpje echt kent
en waar ze allemaal
zo min mogelijk aan denken.
Iedere derde dag komt er een trein langs
een kleine goederentrein, met één coupe voor reizigers.
Iedere derde dag beginnen de kopjes in het dorpscafé
te trillen, beginnen de honden te blaffen en
Iedere derde dag stapt er niemand uit.
De trein stoomt verder en de kopjes bedaren en voor drie dagen keert de rust terug maar toch
die rails blijven liggen.
Ze blinken je tegemoet als je over straat loopt
’s Nachts glanzen ze, blauwzwart afgestoken tegen de velden
En onwillekeurig gluur je
als je in de buurt bent
In de richting van de kerk
Om te kijken of er misschien
In de verte al een rookpluim te zien is.
Of de kopjes al trillen mogen.
En soms kijk je zelfs de andere kant op
Naar waar het spoor verdwijnt
tussen de graanvelden
om uiteindelijk uit te komen
bij de grote stad.
Dan schud je je hoofd
en vervolg je snel je weg.
En zo hakt
sinds een paar weken
het komen van de trein
De tijd in stukjes.
Je ziet het aan de mensen
Ze bewegen zich sneller, onrustiger
ze haasten zich over straat
de glazen gaan sneller naar de lippen
oud zeer drijft sneller boven
Één keer is er iemand uitgestapt
Heeft iemand zijn koffer op de droge grond laten ploffen, heeft iemand gezien hoe het
stof dat opdwarrelde bleef hangen, verstild, voordat het zich uiteindelijk op zijn schoenen
nestelde, in zijn broek vastbeet, heeft hij de trein nagekeken tot de laatste stoompluim
verdwenen was, totdat het gerinkel ophield, en is hij op zijn koffer gaan zitten
En is hij dan maar de verteller
van het verhaal.
Hij is nu eenmaal hier uitgestapt
en hier
zal iedereen beamen
als je het ze vraagt
kom je niet zo makkelijk weg
als je er eenmaal bent.
Het is 1924.
En binnenkort wordt alles heel, heel erg anders.
Andere theaterteksten
Van Koen Caris
WAHN
1 v, 1 m
Een arbeider en zijn vrouw worden wakker.
Een hoofdwond, een onverklaarbare geur en het vuur in de verte luiden het startschot voor een moderne whodunit waarin de grens tussen waarheid en waan, lijf en leden, leven en dood vervaagt.
Wahn is een donkere tragikomedie over de wil van een stad en de angsten van één man.
Dat je denkt dat je denkt aan vroeger
5-10 v, 4-10 m
'Dat je denkt dat je denkt aan vroeger' is een fragmentarisch oorlogsepos voor jongeren. Over volwassen worden, over je weg vinden in een wereld die je niet kennen wil. Over de zoektocht naar iets echts, ten koste van alles.